de gordel van smaragdls je Nederlandse auteurs hoort over hun herinneringen aan de "Gordel van Smaragd" krijg je meestal geromantiseerde beelden van paradijselijk landschap en klimaat, meestal van rijkeluiskinderen die daar de tijd van hun leven hebben gehad. Zelden hoor je aanklachten tegen de door de kolonisator begane wandaden jegens de inlandse bevolking, zoals Multatuli of Van Hoëvell wèl deden. De Indische geschiedenis tussen 1813 (het einde van de  Napoleontische overheersing) en 1949 (de nasleep van de Japanse overheersing) staat bol van die wandaden. Die van de houwdegen Van Heutsz (zie foto hieronder) in Atjeh of de Politionele acties 1947-49 (onder) kennen we intussen wel, maar een andere grote killer,  die vele 100.000-en inlanders het leven kostte, wordt nog te vaak als glorietijd van het Nederlands bestuur gezien. We hebben het over dat speeltje van koopman-koning Willem I en zijn Indische ambtenaren: het Cultuurstelsel dat in 1830 geïntroduceerd werd en tot 1870 van kracht bleef, ondanks toenemende protesten van het Parlement. Het werd in het leven geroepen om de kolonie grondig uit te melken om zo de miserabele toestand van de staatskas te verbeteren.

VOC oostindiëvaarderWat vooraf ging....
De Indische Archipel, zoals we die in de 19e en 20e eeuw kennen, bestond voorheen niet als eenheid. De VOC had alleen interesse in specerijen van Java, de Molukken en Noord-Sumatra. De overheid verleende de VOC het "octrooi" om zaken te doen, oorlog te voeren ter bescherming van de overzeese bases en de handelsvloot en profiteerde alleen indirect van de rijkdommen van overzee. De kooplieden vertoonden zich niet landinwaarts van het uitgebreide eilandenrijk, alleen in de Molukken en gedeeltelijk in Java. Verder bleef de invloed beperkt tot haven-/handelssteden op de overige eilanden. De lokale bewindhebbers op de factorijen deden zaken met de plaatselijke heersers en betaalden hen een redelijk bedrag voor de door hen geleverde producten. Hoe zij die centraal verzamelden was hun zorg, als er maar niet met de plaatselijke boeren onderhandeld hoefde te worden. Ook op de soort producten die verbouwd werden had de VOC geen invloed, anders dan door de marktwerking en gesloten leveringsverdragen. De VOC greep alleen gewapenderhand in als hun handelsrelatie in het gedrang kwam. De uitbreiding van het machtsgebied kwam tot stand door het verlenen van steun aan dié (inlandse) partij die de beste voorwaarden beloofde voor de handelspositie der VOC.
Door de nieuwe denkbeelden in de Bataafse Republiek ging het rendement van de VOC dermate achteruit dat zij in 1799, na bijna 200 jaar, failliet ging. De kolonie werd door het Bataafse bestuur genationaliseerd, de VOC-bewindhebbers vervangen door G.g. Daendels. Door de engelse oppermacht op zee was de Bataafse Republiek niet in staat de kolonie op die grote afstand te besturen en te beschermen en kwam Oost-Indië in 1811 onder Engels bestuur. Na de val van Napoleon moest er stevig onderhandeld worden met de Engelsen om weer toegang te krijgen tot Indië en de handel te hervatten. Door de goede betrekkingen tussen de Oranjes en de Engelsen lukte dit zowaar. Engeland had het koloniale bestuur opnieuw georganiseerd en Raffles als gouverneur had aangesteld, maar een batig saldo bleef uit en Indië werd in 1816 weer aan Nederland overgedragen. Ook de eerste Gouverneur-generaal J.D.v.d.Capellen slaagde er niet in winst te maken. Hij mikte op het particulier initiatief en verzette zich tegen sommige instellingen van de koning. Willem I verving hem in 1826 door Du Bus. Het idee was de schepen die de specerijen retour naar Nederland vervoerden niet leeg heen te laten varen maar met producten van de (Zuid-Nederlandse) textielindustrie. Streep door de rekening was de afscheiding van België in 1830. Om de nadelige effecten van deze verzelfstandiging te pareren werd een plan ontwikkeld door een beschermeling van Willem I: Johannes van den Bosch. Deze ging voortvarend te werk en ontwierp een stelsel van maatregelen die wel voor winst moest zorgen. Het leunde zwaar op successen in Suriname en van de VOC. Het maakte eveneens gebruik van het feodale systeem dat in Oost-Indië al gebruikelijk was. Daarover meer op de subpagina de theorie.

J.C. Baud, gg 1833-36, Min.v.Kol. 1840-49Het gevolg van een overhaast ontwerp voor een nieuwe grondwet voor het Koninkrijk en de grote invloed die de nieuwe koning daarop uitoefende was dat deze o.a. de koloniën als eigen speeltuin mocht zien. Willem I maakte het daarbij niet zo bont als Leopold II van België met Belgisch Congo als zijn persoonlijk eigendom maar feit is dat het Parlement tot de grondwetswijziging van 1848 geen enkele invloed kon uitoefenen op de gang van zaken in Nederlands-Indië. Eerst stuurde de koning Du Bus de Gisignies (1826-31) om de kolonie winstgevend te maken en toen dat niet snel genoeg lukte werd zijn werk overgenomen door de nieuwe Gouverneur-generaal Johannes van den Bosch (1831-34). Deze was eerder 's konings adviseur geweest voor de kolonies in de West en kreeg daadkrachtige steun van J.C. Baud, toen nog directeur op het Ministerie van Koloniën. Het door hem ontworpen cultuurstelsel zorgde uiteindelijk voor veel winst. Tot 1850 droegen de koloniale baten oplopend tot éénderde van het totale staatsbudget bij. Dat ging geheel ten koste van de levensomstandigheden der Javaanse boeren. Toen rond 1850 hongersnood in sommige Javaanse residenties voor enkele honderdduizenden doden had gezorgd werd er vanuit Den Haag ingegrepen. Dat was mogelijk door de grondwetswijziging van 1848. Lees hier meer over op de subpagina over de praktijk van het cultuurstelsel.

Afbeelding: J.C. Baud

Van den Bosch had gedurende zijn periode in Indië last gehad van tegenwerking door de Raad van Indië, vooral van Merkus. De koning maakte Van den Bosch het werken makkelijker door hem J.C. Baud als nieuwe G.g. te sturen en V.d.Bosch in het diepste geheim tot commissaris-generaal te benoemen wat hem het oppergezag gaf om zich daarna alleen met het cultuurstelsel te bemoeien en beslissingen te nemen buiten de Raad van Indië om.

Afbeelding: Johannes van den Bosch

 

J.J. Rochussen, G.g 1845-51, Min.vKol. 1858-60Gouverneurs-generaal in deze periode:
1816-1826     J.D. van den Capellen
1826-1831     L.P.J. Du Bus de Gisignies
1831-1833     Johannes van den Bosch
1833-1836     J.C. Baud
1836-1840     D.J. de Eerens
1841-1844     P. Merkus
1844-1845     J.C. Reynst (ad interim)
1845-1851     J.J. Rochussen
1851-1856     A.J. Duymaer van Twist
1856-1861     C.F. Pahud
1861-1866     L.A.J.W. Sloet van de Beele
1866-1872     P. Mijer
1872-1875     J. Loudon

Afbeelding: Gouveneur-generaal J.J.Rochussen

Uit boven- en onderstaande lijstjes wordt duidelijk dat de benoemingen uit een kleine groepje deskundigen ontsproot. Dat zou nog duidelijker worden als we ook een lijst van leden der Raad van Indië erbij zouden betrekken, waar figuur als Merkus bijvoorbeeld uit voortkwam. Ook Van den Bosch had zijn sporen eerder verdiend, maar dan in Suriname.

Koning Willem I 1814-1840Regeerperioden Oranjevorsten in deze periode:
1814-1840    Willem I
1840-1849    Willem II
1849-1890    Willem III

Afbeelding: koning Willem I

C.F. Pahud, min.v.kol. 1849-55Ministers van Koloniën in deze periode:
1834-1839     Johannes van den Bosch
1840-1848     J.C. Baud
1848             J.C. Rijk
1848-1849     J.C. Baud
1849             E.B. van den Bosch
1849-1855     C.F. Pahud
1856-1858     P. Mijer
1858-1860     J.J. Rochussen
                    E. de Waal

Afbeelding: minister C.F.Pahud

Ook al ging Van den Bosch' voorkeur uit naar gebruikmaking van de bestaande feodale structuur in Indië, hij kreeg onvoldoende rendement uit het landbouwareaal zonder zogenaamde herendiensten door de bevolking. Zo werd elk dorp verplicht éénvijfde deel van de landbouwgrond ter beschikking te stellen van gouvernementscultures plus de benodigde arbeidskrachten voor het bebouwen. Door plaatselijke misstanden werden deze diensten afgewenteld op de armsten terwijl de welgestelden zich vrijkochten. Voor overheidsprojecten als infrastructuur, aanleg van nieuwe plantages en verdediging (fortenbouw) werden nog eens extra arbeidskrachten gevorderd. Rond 1850 was meer dan 50% van de Javaanse bevolking in een of andere vorm werkzaam voor het cultuurstelsel.
De verplichte cultures als suiker en indigo strookten ook niet met de cyclus van rijstbouw. Een complete oogst suiker vergde 14 tot 18 maanden. In de rest van dat lopende seizoen was er geen tijd genoeg voor een rijstoogst, zodat die grond de rest van dat 2e jaar onbebouwd bleef. Op dorpsniveau werd er op grote schaal gefraudeerd met het uitbetalen van het plukloon (zie foto) en het innen van de vele belastingen of pachten.  Dorpen werden ook gedwongen materiaal als hout mee te brengen voor de bouw van bedrijfsgebouwen op plantages waarvoor zij een vaste vergoeding kregen die soms onder de marktprijs voor dat materiaal lag.
Alles bij elkaar verarmde de bevolking door toedoen van het cultuurstelsel en zag bovendien de kansen op de zelfverzorging in het gedrang komen. Dit heeft in belangrijke mate de eerder vermelde hongersnoden veroorzaakt en niet alleen misoogsten door het slechte weer zoals de overheid wilde doen geloven. Bovendien stierven rond 1850 aan die hongersnoden niet ongeveer 86.000 mensen (!) zoals de overheid meldde maar enkele 100.000-den zoals lokale waarnemers aan Van Hoëvell (intussen 2e-Kamerlid)  berichtten.

Het einde van het Cultuurstelsel
Van diverse kanten kwamen bezwaren tegen het stelsel. Frappant is dat het commentaar alleen de situatie van de inlanders betrof, niet het feit dat er geld gemaakt werd met hun arbeid. Dat zij niet van honger omkwamen was van betekenis, niet dat zij voor hun harde werken nauwelijks iets terug kregen. Dit is de tijd van de Ethische Politiek (Abraham Kuyper) en de machtiger wordende liberale partij van Thorbecke. De doorslaggevende oppositie kwam van de liberalen en wel op het moment dat die in 1866 de absolute meerderheid in de 2e Kamer kregen en de parlementaire democratie tegen de wil van koning Willem III doordrukten. Het stelsel werd dusdanig omgevormd dat de exploitatie van de cultures in handen kwam van particulieren. Dat dit in de praktijk betekende dat de inkomsten voor de staat verminderden is voor de 21ste-eeuwse lezer vast geen verrassing, gewend als hij is geraakt aan privatisering en graai-cultuur.  Toch bleef Nederlands-Indië een belangrijke inkomstenbron omdat het geëxploiteerde gebied zich steeds verder uitbreidde. In Sumatra werd het aantal tabaksplantages uitgebreid en kwamen andere cultures in ontwikkeling. Ook op andere eilanden van de archipel ontdekte men dat er een markt was voor de daar verbouwde en in de bodem gevonden producten. Daarbij kwamen ook buitenlandse particuliere investeerders aan bod. Een en ander bleef zó belangrijk voor de Nederlandse staatskas dat koningin Wilhelmina in 1948 zich aanvankelijk verzette tegen de verzelfstandiging van Indonesië omdat zij betwijfelde dat wij zonder de extra inkomsten uit de Oost de levensstandaard zouden weten te handhaven, wat haar beslissing af te treden mogelijk beïnvloed heeft.

Samenvattend valt te bezien of Nederland zich tot een - weliswaar klein maar in West-Europa niet weg te cijferen - industrieland ontwikkeld zou hebben zonder de vele 100-den miljoenen uit Nederlands Indië. Van dat geld zijn grote projecten als de grote noord-zuidverbindingen over land en te water gerealiseerd. De betekenis daarvan werd negatief beïnvloed door het verlies van België maar bleef ook later van betekenis voor de bereikbaarheid en ontwikkeling van de zuidelijke provincies. Verder is het hele 19-de eeuwse spoorwegnet er van aangelegd.
Koning Willem I was de motor achter de zinnige besteding van de vrijgekomen miljoenen. Zijn bijnaam "koopman-koning" is voor de een snerend bedoeld, voor de ander is het een predikaat. Hij was zeker een groter vorst dan zijn zoon Willem II maar hij was nog te veel 18de eeuwer om te begrijpen dat het absolutisme afgedaan had. Willem I had de mogelijkheden om de geldhonger binnen aanvaardbare grenzen te houden. Ook al kon er nooit genoeg kapitaal uit Indië vrijkomen voor alle projecten, vooral in de beginjaren van het stelsel had hij macht genoeg om er voor te zorgen dat de inlanders niet de dupe werden. De oplossing die de liberale regeringen boden waren voor de inlanders nauwelijks een verbetering; het geld vloeide alleen in andere zakken. Wel heeft de confessionele oppositie er via de "ethische politiek" op toegezien dat excessen als hongersnoden vermeden werden. Halverwege de 19de eeuw begon het besef door te dringen dat een kolonie niet meer alleen wingewest mocht zijn maar er ook van tijd tot tijd geïnvesteerd moest worden, zodat op den duur zelfstandigheid mogelijk werd. 

Ik vond op internet voor u een PDF-bestand met nog meer informatie over het Cultuurstelsel. Klik het icoon om direct te lezen of rechts-klik en kies voor Doel opslaan als... om te downloaden en later te lezen of printen.
Pagina herzien: 11-04-2009 - Afbeeldingen van internet plus eigen producties.