Het Cultuurstelsel in theorie
|
|
Het
zwakke punt van de algehele exploitatie van de rijkdommen van
Nederlands-Indië was en bleef "arbeid". Raffles had al bewezen
dat het forceren tot arbeid geen effect had dus viel Van den Bosch terug op
het systeem zoals de VOC in het verleden toegepast had. Dat kwam er in het
kort hier op neer dat men deals sloot met de hoogste autoriteit van een
gebied en die de motivering van zijn onderdanen liet regelen. Die hoogste
autoriteiten waren zeer divers: van vorsten tot burgerlijke tirannen. Dat
werkte niet zonder opdrachten en regelgeving en de lokale heersers konden
alleen daartoe bewogen worden door hen ruimschoots te belonen. Bekend zijn
ook gevallen van protectie voor impopulaire heersers door de kolonisator,
een taak voor het eigen Indische leger: KNIL.
Van den Bosch legde voor 1/5de deel beslag op de bestaande landbouwgronden
en zette aan tot ontginning van nieuwe. De lokale overheden dienden hiervoor
de werkkrachten ter beschikking te stellen. Daarnaast diende de
infrastructuur verbeterd te worden om de producten af te kunnen voeren naar
de depots. Ook die infrastructuur diende de plaatselijke bevolking aan te
leggen. Voor dit alles ontving de bevolking een loon en bescherming. Om die
bescherming (legereenheden) onder te brengen moesten forten gebouwd worden,
inderdaad..., weer door de bevolking zelf.
|
Van
meet af aan was alle aandacht gericht op Java. Dat was de kurk waarop het
hele stelsel gebaseerd was en dat genereerde de hoogste opbrengsten.
Van den Bosch moet studie gemaakt hebben welke producten in Europa goede
winsten konden opleveren. De aanbouw van deze producten, cultures genoemd,
werd verplicht gesteld op de gevorderde gronden en de nieuwe plantages. Het
waren in de eerste plaats koffie, suiker, indigo (levert blauwe
kleurstof voor bijv. denim) en in mindere mate tabak, thee, peper, kaneel,
cochinelle (leverde de rode kleurstof karmijn), katoen, kinabast en
rubber. De bestaande dessa's, ingericht voor rijstcultuur, waren wel
geschikt voor suikerriet en indigo maar niet voor koffie; daarvoor werden
nieuwe plantages aangelegd op de nabijgelegen berghellingen.
|
Nog een
belangrijk aspect van Van den Bosch' inspanningen is zijn keus voor
producten waarmee in economisch achtergebleven gebieden in het vaderland
nieuwe industrieën opgezet konden worden, waarvan de katoenindustrie in
Twente een sprekend voorbeeld is. Dat werd inderdaad een bloeiende industrie
die zelfs producten exporteerde, o.a. naar Indië waar het de Engelse
katoenimporten uit Singapore overnam.
Koffie
en indigo vergden lokaal weinig voorzieningen. Die konden op dorpsniveau tot
een transportabel product gebracht worden. Anders was het met de
suikerplantages, waarvoor fabrieksgebouwen gebouwd moesten worden en waar
bij de productie heel veel hout nodig was. Het heeft dus jaren geduurd voor
suiker winst genereerde. Voor suiker moesten ook contracten gesloten worden
met fabrikanten, in eerste instantie met de reeds bestaande, later werden
nieuwe contracten afgesloten. Het gouvernement kon zich garant stellen voor
nieuw te bouwen installaties of die zelfs voorfinancieren.
Een stelsel van gouvernementspakhuizen moest ervoor zorgen dat de goederen
centraal in een uitvoerhaven terecht kwamen. Dit hele transport werd betaald
uit de winst op het product, wat de exploitatie en zo ook het plantloon
flink kon beïnvloeden.
Voor het vervoer overzee en de verkoop van de producten in Europa werd in
1824 de Nederlandse Handel-Maatschappij opgericht.
|
Pagina herzien: 23-03-2009
- Afbeeldingen van internet plus eigen producties.
|