a de ontdekking van "Amerika" in 1492 door Columbus ontstonden begin 16e eeuw vooral nederzettingen in het Caribische gebied. Van daaruit volgden rooftochten naar Mexico en andere Midden-Amerikaanse streken wat al tot de uitroeiing van de Azteken leidde. Toen vervolgens nederzettingen volgden op het Zuid-Amerikaanse continent (Brazilië en Venezuela) vernamen kolonisten over een welvarend rijk achter het oerwoud (Amazonewoud) en de bergen (Andes). Daar zouden de muren behangen zijn met goud en de mensen met edelstenen. Koren op de molen van avonturier Francisco Pizarro, die al vanaf 1507 op het nieuwe continent verbleef en fortuin had gemaakt op Hispaniola en vanaf 1513 in Panama. Hij rustte voor eigen rekening twee expedities uit (1524 en 1526) naar de bewuste westelijke kuststreek, vertrekkend per schip vanuit Panama naar het zuiden.
Lees hieronder hoe deze Pizarro het klaarspeelt om met nog geen 200 man het totale Inkarijk te veroveren en in enkele decennia leeg te roven. Daarbij kwamen miljoenen inwoners om en werd het eens zo machtige Inkarijk vernietigd.

Tot het moment dat Pizarro 1527 in Tumbez voet aan wal zette hadden de Inka's door vele veroveringen hun rijk uitgebreid tot het kustgebied van Equador tot in Chili, reikend tot in de Andes (zie kaart).
Het was een agrarische gemeenschap van hoge beschaving, strak georganiseerd en met grote welvaart. Zij werkten wel al met het decimale stelsel maar kenden geen schrift. Alle communicatie gebeurde mondeling via een stelsel van goede wegen. De Inka was de hoogste autoriteit in het rijk. De opvolging was wel erfelijk maar het was wel mogelijk dat uit de kinderen de beste gekozen werd. Dit is dan ook meteen de basis voor veel onderling geruzie en zelfs burgeroorlogen. 
Hadden zij maar niet zoveel goud en zilver gehad!! Het had nota bene voor hen nauwelijks betekenis, anders dan een heilig icoon. Goud was het zweet van de zon (=god) en zilver de tranen van de maan. Een lap goed geweven stof was duurder omdat er veel meer arbeid voor verricht was. Het zou nog even duren voor zij begrepen dat het goud was wat de Spanjaarden begeerden.
Francisco PizarroVan de tweede expeditie keerde Pizarro terug met rijke buit. Hij begon ervan doordrongen te raken dat het fabeltje van El Dorado wel eens werkelijkheid kon zijn. Hij vertrok in 1529 naar Spanje om koning Karel I van Spanje (=keizer Karel V) zijn diensten aan te bieden bij een groots opgezette expeditie op zoek naar meer goud. Karel, krap bij kas, rust na drie jaar eindelijk een legertje van 183 man uit. Pizarro zal ongetwijfeld teleurgesteld geweest zijn maar accepteerde wel omdat hem, na slagen, het stadhouderschap over de nieuwe provincie beloofd werd.
In 1532 landde hij opnieuw in Tumbez en ging op weg naar Cajamarca. Hierbij kon Pizarro aanschouwen wat de eerdere bezoeken van Europeanen teweeg gebracht hadden. Onbekende ziekten als griep en pokken, meegebracht door Spaanse soldaten, hadden in de drie verstreken jaren een ware slachting aangericht. Bovendien werd het land geteisterd door een burgeroorlog over de opvolging van Huyana Capac. De beide zonen Atahualpa en Huascar bestreden elkaar de troon. De eerste werd gesteund door het leger en behaalde de eindoverwinning maar het land was verzwakt.
Daar stond Pizarro met zijn 183 weliswaar zwaar bewapende soldaten tegenover een talrijk volk dat met gemak een leger van minimaal 20.000 man op de been kon brengen. Ze legden hem echter geen strobreed in de weg maar bleven hen alleen in de gaten houden. Waarom de op zich bepaald niet zachtzinnige Inka's dit lieten gebeuren is al eeuwen een bron van gissen en waarschijnlijk schuilt het antwoord in de Inkacultuur zelf. Ze waren hevig geïmponeerd door alle onbekende zaken die zij voor het eerst aanschouwden, zoals witte bebaarde mannen in metalen kleding (harnassen), paarden, kanonnen, vuurwapens, kruisbogen en zwaarden. Pizarro had al eerder van Cortez vernomen wat het effect hiervan was en buitte dat volledig uit. Bovendien stond er de doodstraf op angstuitingen van zijn soldaten. Hier kwam dus een klein legertje dat onoverwinnelijkheid uitstraalde. In Noord-Amerika heeft dat nooit geïmponeerd, hier bij de Inka's wel.
Waartegen de Inka's ook niet opgewassen bleken was liegen en bedriegen. Pizarro liet de meegenomen tolken bij elke ontmoeting overbrengen dat hij met de beste bedoelingen en in vrede kwam en dat hij graag de hoogste leider wilde ontmoeten. Aangekomen in Cajamarca zocht Pizarro bivak op het grootste plein van de stad en stuurde hij een delegatie ruiters naar het paleis met de uitnodiging Pizarro te bezoeken. Vanaf nu speelden de Spanjaarden blufpoker met hun leven als inzet. De ruiters probeerden met hun paarden ontzag in te boezemen, Pizarro liet een deel van zijn manschappen zich met de kanonnen verschansen in de om het plein liggende gebouwen. De volgende dag kwam Atahualpa inderdaad op bezoek onder begeleiding van 5000 man, maar ongewapend! De Inka's dachten te kunnen imponeren met prachtige tooien, veren en zich met goud en juwelen te behangen. Pizarro gaf Atahualpa de kans zich te bekeren tot het Christendom maar die begreep dat niet of weigerde botweg. Dat was het sein tot de afslachting van 5000 ongewapende burgers en gevangenneming van Atahualpa. Deze bood een losgeld in de vorm van het vullen van zijn gevangeniscel met goud en Pizarro stemde toe. Van alle hoeken van het rijk werd in de volgende maanden goud en zilver aangevoerd en werd naar overlevering 5.000kg goud en bijna 10.000kg zilver overhandigd met een geschatte huidige waarde van € 40 miljoen. Pizarro liet na vier maanden Atahualpa alsnog vermoorden en voerde de buit af.

Na de uitschakeling van het regerende Inkahoofd werden alle kroonpretendenten successievelijk uit de weg geruimd en de hoofdstad Cuzco ingenomen. Een grote rooftocht begon en van 1533 tot 1540 werd al het goud en zilver dat te vinden was verzameld en omgesmolten tot makkelijk te vervoeren baren. In deze 7 jaren verdween 181 ton goud en 16.800 ton zilver naar Spanje, zoveel dat er in Europa grote problemen op de financiële markt ontstonden. De bevolking van naar schatting 7 miljoen zielen decimeerde - mede door de door de Spanjaarden geïmporteerde ziekten - in diezelfde periode tot een half miljoen en de volgende decennia verminderde dat aantal nog verder door onmenselijke slavenarbeid in de goud- en zilvermijnen.

Met het omsmelten van de gigantische hoeveelheid gouden kunstvoorwerpen is een groot deel van het erfgoed der Inka's verloren gegaan. Met het resterende goud hebben Karel V en zijn zoon Philips II hun vele (godsdienst-)oorlogen gevoerd die toch niet hebben kunnen voorkomen dat Spanje het overwicht op de Europese geschiedenis verloor. Het meest tastbare overblijfsel is een aantal walgelijk protserige gouden altaarversieringen (zie foto).