<%@ Language=JavaScript%> Historische betekenis

De historische betekenis van de Amsterdamse School

Printversie

Prof. dr. C.J.A.C. Peeters 

Wat is nu de blijvende betekenis van de Amsterdamse School? Zij was een explosie van vormen en ruimte, waarvoor het elan, de vormkracht, de verbeeldingskracht en de vindingrijkheid van een aantal kunstenaars een wezenlijke voorwaarde waren. Maar de volledige weg van ontwerp naar verwerkelijking kon slechts afgelegd worden dank zij een samenkomen van gunstige economische, politiek-sociale en culturele factoren in het toenmalige stadsleven. Eerst was er het feit dat Amsterdam sedert omstreeks 1900 economisch tot grote bloei kwam: het ging goed met de koopvaardij, de industrie, de import van Indische producten, de internationale wolhandel. Slechts tijdelijk geremd door de eerste wereldoorlog en de financiële crisis van 1920, ging de hausse door tot 1930. De bevolking breidde zich, mede door toevloed van buiten af, snel uit en zowel de stad als de particuliere bouwers en de woningbouwverenigingen hadden de middelen om de bewoners steeds behoorlijker onderdak te brengen, waarbij de eerste de beide andere controleerde dank zij een verbeterde woningwetgeving, stedelijke verordeningen en financieringsmogelijkheden. Want tegelijkertijd werden de bemoeienissen en bevoegdheden van het stadsbestuur ten aanzien van stadsontwikkeling en volkshuisvesting steeds groter, een proces dat onder de SDAP'er Wibaut, van 1914 tot 1931 wethouder, eerst met volkshuisvesting, later met financiën belast, tot resultaten leidde die zowel in sociaal als in zuiver artistiek opzicht in hun tijd volkomen geslaagd waren en internationaal tot de allerbeste behoorden.
De nieuwe stedenbouwkundige aanpak staat in scherpe en gunstige tegenstelling tot de willekeur waarmee de door particulier initiatief geleide stadsuitbreidingen tussen 1860 en 1914 tot stand kwamen. Zelden heeft een stadsbestuur zo veel vertrouwen gesteld in een groep kunstenaars, zelden hebben kunstenaars met zo veel overtuigingskracht een stadsbestuur naar hun inzichten weten te doen handelen. Die kunstenaars, architecten vooral, beleden het ideaal van een gemeenschapskunst, waarin het bouwen, ambachtelijke materiaalbehandeling, bouwplastiek, beeldende en decoratieve kunsten en kunstnijverheid, onderling geïntegreerd dienden te worden om te zamen beeld van een betere samenleving te zijn. De ontwerpen voor een brug, het briefhoofd van een gemeentelijke dienst, een girobus, een badhuis, zij verdienden alle dezelfde aandacht als een openbaar gebouw, een woning, een school.
In de aanleg van straten en pleinen heeft de visie van Berlage, met zijn ideeën over perspectief, over de allure van grote massieve woonblokken en gesloten straatwanden, architectonisch opgevatte groenvoorziening, de lijnen aangegeven, waarlangs de expressief plastische vormen van de Amsterdamse School, vormen die vooral door De Klerk, Wijdeveld en Kramer in het leven geroepen zijn, zich konden ontwikkelen: een buitenarchitectuur in gedetailleerde baksteentechniek, met zware houten kozijnen, met toepassing van sculptuur en smeedijzer, met stedebouwkundige accenten in de vorm van uitkragende of naar voren springende, hoge hoekoplossingen. Dezelfde geest doordringt de toegepaste kunsten, meubelen, glas, aardewerk, wanddecoratie, textiel, ook al zijn de grenzen enerzijds met de 'Art Nouveau', anderzijds met de 'Art Déco', lang niet altijd scherp te trekken. Moet het dan geen verbazing wekken, dat de bloei van de Amsterdamse School in feite toch maar kortstondig is geweest en dat al vóór 1930 het elan afneemt? Haar einde wordt bepaald door factoren die evenzeer van allerlei aard zijn als die aan het begin: sociaal-economisch is er de zware crisis van 1930, die tot zuinigheid en armelijkheid dwingt, artistiek is er de tegenbeweging die zich onzuiver als functionalisme laat omschrijven. Ook de wooneisen ontwikkelden zich verder, werden zakelijker geanalyseerd, hetgeen zich in de ontwerpen gaat weerspiegelen. Stedenbouwkundig wordt het ontwikkelen van nieuwe woonwijken en wegennetten niet meer aan een artistieke benadering overgelaten, maar gebaseerd op wetenschappelijke prognoses over bevolkingsgroei, werkgelegenheid, verkeerstechnische ontwikkelingen.
Maar dat wil niet zeggen, dat de Amsterdamse School voor het beeld en het leven van de stad waar zij bij uitstek thuis is, nu heeft afgedaan. Zij blijft bijdragen aan het gedifferentieerd karakter, de kleurigheid, de plastiek, de leefbaarheid van het stedelijk organisme, ook al moeten veel woningen uit de jaren '10 en '20 verbeterd worden. De Amsterdamse School blijft eraan herinneren, dat zonder de bijdrage van de kunstenaar onze gebouwde omgeving armelijk, ontoereikend, onmenselijk is.